In de Nederlandse Grondwet is de vrijheid van vereniging vastgelegd. Deze vrijheid is niet onbeperkt en is een actueel thema.
Artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek biedt namelijk de mogelijkheid om een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, te verbieden. In het geval dat niet de werkzaamheid, maar het doel van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde, wordt de rechtspersoon ontbonden. Volgens het regeerakkoord moet deze verbodsbepaling voor radicale organisaties, die tot doel hebben om onze democratische rechtsstaat omver te werpen of af te schaffen, worden uitgebreid. Daarom is eind 2018 het Wetsvoorstel aanpassing artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (hierna: het Wetsvoorstel) ter consultatie aangeboden. Wat houdt dit Wetsvoorstel precies in?

Lid 1 van artikel 2:20 wordt op zo’n manier gewijzigd dat niet alleen de werkzaamheid, maar ook het doel van een rechtspersoon kan leiden tot een verbod van de organisatie. Dit is mogelijk indien de werkzaamheid of het doel in strijd is met de openbare orde. Blijkens de Memorie van Toelichting is het begrip ‘doel’ breder dan het statutaire doel. Zo kan het doel van de rechtspersoon ook voortvloeien uit een andere bron en daardoor onder artikel 2:20 vallen.

Wat onder het begrip ‘openbare orde’ valt, wordt door de rechter bepaald. Het Wetsvoorstel geeft de rechter meer handvatten omtrent de toepassing van het openbare orde-begrip. Zo komt lid 2 te luiden: ‘’in ieder geval in strijd met de openbare orde is het doel of de werkzaamheid die leidt of daadwerkelijk en in ernstige mate kan leiden tot een bedreiging van de nationale veiligheid of de internationale rechtsorde alsmede de ontwrichting van de democratische rechtsstaat of het openbaar gezag’’.

Het begrip wordt verder ingekleurd door lid 3, welke een vermoeden geeft van strijdigheid met de openbare orde. Een doel of werkzaamheden die leidt, of daadwerkelijk en in ernstige mate kan leiden, tot aantasting van de menselijke waardigheid, geweld of het aanzetten tot haat of discriminatie wordt vermoed in strijd te zijn met de openbare orde, zo laat lid 3 ons weten.

Lid 2 en lid 3, zoals hierboven uiteengezet, vormen dus een verlichting van de bewijslast voor het Openbaar Ministerie. De bewijslast zal verplaatsen naar de rechtspersoon, oftewel: de rechtspersoon heeft de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren.

In het huidige artikel 2:20 wordt niet alleen een leemte ervaren in de uitwerking van het begrip openbare orde, ook het ontbreken van een persoonsgerichte consequentie wordt als ongewenst ervaren. Zonder zo’n consequentie is het mogelijk dat de bestuurder na de ontbinding van de rechtspersoon gewoon een nieuwe rechtspersoon op zal richten. Daarom voorziet het Wetsvoorstel in de mogelijkheid voor de rechtbank om een bestuursverbod op te leggen voor de bij de verboden verklaarde rechtspersoon betrokken bestuurder of feitelijk leidinggevende. Met zo’n bestuursverbod op zak mag de veroordeelde vijf jaar lang geen bestuurder of commissaris van een rechtspersoon zijn. Het verbod wordt geregistreerd bij het Handelsregister.

Zoals uit het voorgaande blijkt, is het Wetsvoorstel een forse uitbreiding van artikel 2:20. De regering beoogt hiermee een instrumentarium voor het waarborgen van een weerbare democratie te versterken, aldus de Memorie van Toelichting. Of dat daadwerkelijk zal gaan lukken, is nog maar de vraag.